Acromio-claviculaire gewricht (A-C gewricht)

Het acromio-claviculaire gewricht is het enige gewricht tussen clavicula (sleutelbeen) en scapula (schouderblad). Het kapsel tussen sleutelbeen en schouderblad zorgt vooral voor voor/achterwaartse stabiliteit van dit gewricht, terwijl de banden tussen tussen de processus coracoideus (uitsteeksel aan de voorzijde van het schouderblad) en het sleutelbeen vooral verplaatsing van het sleutelbeen naar boven voorkomen. De clavicula beweegt bij heffen van de arm mee en draait daarbij ook in geringe mate (20°).

a acgewricht 1

vooraanzicht van de schouder met o.a. het a-c gewricht

a acgewricht 2

bovenaanzicht met duidelijk zichtbaar het a-c gewricht tussen clavicula en acromion

 

Glenohumerale gewricht

Zoals hierboven werd beschreven dragen de kop en kom van de schouder door hun vorm weinig bij aan de stabiliteit van het glenohumerale gewricht (tussen kop en kom), hetgeen verklaart waarom dit gewricht het minst stabiele gewricht in het lichaam is. De volgende structuren dragen bij aan de stabiliteit van het glenohumerale gewricht:

  • Het labrum, dat is een bindweefsel rand rondom het kommetje (glenoid), waardoor het glenoid iets dieper wordt.

a glenohumeraal 1a

Dwars doorsnede van het glenoid met het labrum als opstaande rand.

a glenohumeraal 1b

Een arthroscopisch beeld van het labrum (pl).

  • Het kapsel met aan de voorzijde een aantal ligamenten, verdikkingen in het kapsel die belangrijk zijn voor de stabiliteit. Vooral het lig. glenohumerale inferior speelt een belangrijke rol bij het voorkomen van de instabiliteit aan de voorkant (anterieure instabiliteit) tijdens abductie (heffen van de arm) en exorotatie (naar buiten draaien van de arm).

a glenohumeraal 2

Een arthroscopisch beeld van de voorzijde van het schoudergerwicht: S en M zijn ligamenten, B is de biceps pees, H de humeruskop.

 

Scapula (schouderblad)

De stand van de scapula bepaalt de positie van het glenohumerale gewrichtsvlak in de ruimte. Bij aandoeningen van de scapula kan er een verkeerd bewegingspatroon van de scapula ontstaan met daaraan gerelateerde klachten.

a scapula 1a

Het schouderblad (scapula) met bovenarm (humerus).

a scapula 1b

hetzelfde met daarbij een aantal ligamenten

 

Schouder skelet

Als we over de schouder spreken, wordt meestal het gewricht tussen bovenarm en schouder, het zg gleno-humerale gewricht, bedoeld:

a skelet 1a

De humeruskop uit het beroemde anatomie boek van Testut (1898)

a skelet 1b

Glenoid uit het beroemde anatomie boek van Testut (1898)


Als we echter de arm naar boven bewegen, doen er nog veel meer gewrichten mee:

  • het gewricht tussen sleutelbeen (clavicula) en borstbeen (sternum), het z.g.sternoclaviculaire gewricht, S-C gewricht
  • het gewricht tussen sleutelbeen en schouderblad (scapula), het acromioclaviculaire, ook wel A-C gewricht genoemd.alle echte gewrichten worden met elkaar verbonden door een kapsel; verdichtingen in dit kapsel worden ook ligamenten genoemd; ligamenten zijn ook banden tussen botten zonder dat er een ngewricht tussen zit:

a skelet 2

 

  • het “gewricht” tussen schouderblad (scapula) en borstkas (thorax); dit is geen echt gewricht, want er zit geen kraakbeen tussen; aangezien echter een belangrijk deel van de beweging van de arm plaats vindt tussen deze 2 onderdelen (het zogenaamde scapulo-thoracale vlak) wordt dit toch wel als gewricht beschouwd.
  • tenslotte het bovengenoemde gewricht tussen schouderkop (humerus) en kom (glenoid) van het schouderblad, het z.g. glenohumerale gewricht:

a skelet 3

 

  • voor de volledigheid moet gezegd worden, dat bij het heffen van de arm naar boven ook de gewrichtjes tussen ribben en wervelkolom bewegen, zij het in geringe mate.

Tijdens het heffen van de arm (elevatie) is er een bewegingstraject van een halve cirkel, d.w.z. 180°. Het grootste deel van dit traject vindt plaats tussen schouderblad en borstkas, een derde deel van deze beweging gebeurt tussen bovenarm en schouderblad.

De schouder is het meest beweeglijke gewricht van het lichaam. De schouder heeft zich tijdens de evolutie zo ontwikkeld: toen de mens nog op 4 benen liep, was de beweeglijkheid van de voorste poten lang niet zo groot als nu met onze schouders. Deze beweeglijkheid stelt ons tot veel meer in staat dan vroeger: we kunnen verder reiken, zowel naar boven als naar voren; daardoor is het bereik van onze armen en handen om b.v. voorwerpen te pakken ook veel groter geworden.

De keerzijde van deze beweeglijkheid, is dat het gewricht ook veel minder stabiel is dan b.v. de heup of knie. Als je in aanmerking neemt, dat het kommetje (het glenoid) niet veel groter is dan een (platte) eetlepel en de kop (humerus) zo groot is als een halve mandarijn, dan kan de kop eenvoudig uit het kommetje schieten. Dit gewricht, het gleno-humerale gewricht is dan ook, naast het meest beweeglijke, ook het meest instabiele gewricht.

Spieren

Bij zo’n beweeglijk gewricht horen een groot aantal spieren, die al die bewegingen mogelijk maken. Rondom het gehele schoudergewricht zijn meer dan 20 spieren aktief. Aan de buitenkant bevindt zich de deltoideus spier.

a spieren 1

Achteraanzicht van de schouder met de deltoideus spier rondom


De spieren direkt rondom het gleno-humerale gewricht zijn de rotator cuff spieren (rotator cuff betekent manchet van rotator spieren):

  • Supraspinatus
  • Infraspinatus
  • Subscapularis
  • Teres minor

 

a spieren 2

Vooraanzicht van de schouder met aan de voorzijde de subscapularis, bovenop de supraspinatus spier/pees, daartussen de lange biceps pees

a spieren 3

Achteraanzicht van de schouder met de spieren/pezen van de infraspinatus en de teres minor.


Drie van deze spieren hechten aan 2 knobbels op de kop, de z.g. tubercula: tuberculum minus (subscapularis), en tuberculum maius (supra en infraspinatus); de teres minor hecht aan de achter/bovenkant van de schacht, onder de kop.
Van deze spieren is de supraspinatus de kleinste maar wel vaak het meest aangedaan door inklemming (impingement) tussen het acromion en de humeruskop (zie bij inklemming).

vooraanzicht van de humeruskop, met t(uberculum) minor en t(uberculum) maius

Vooraanzicht van de humeruskop, met t(uberculum) minor en t(uberculum) maius.


Als de arm naar boven wordt gebracht, vindt er een beweging plaats tussen enerzijds het glenohumerale gewricht en anderzijds tussen schouderblad (scapula) en borstkas (thorax). Dit gebeurt in een verhouding van ong 1: 2, dat wil zeggen, dat tussen kop en kom een derde van de bewegingsboog (60°) plaatsvindt en tussen schouderblad en borstkas ong. twee derde (120°).

Tijdens deze beweging beginnen eerst de rotator cuff spieren de arm naar boven te trekken (“prime movers”), en houden tegelijkertijd de kop tegen de kom aangedrukt. Bij de verdere heffing van de arm gaan de grote spieren buiten op de schouder (de deltoideus, de trapezius, etc) deze taak overnemen en brengen de arm volledig naar boven.

Sterno-claviculaire gewricht (S-C gewricht)

Het gewricht tussen borstbeen (sternum) en sleutelbeen beweegt ook mee tijdens het heffen van de arm, zij het in geringere mate dan het A-C gewricht. Het is daarom ook veel minder vaak aangedaan: vrij zelden treedt er in dit gewricht een ontwrichting (luxatie) of ontsteking op. Tussen de clavicula en het strenum bevindt zich meestal een discus; deze kan ook beschadigd worden bij een trauma.

a scgewricht 1