Spieren
Bij zo’n beweeglijk gewricht horen een groot aantal spieren, die al die bewegingen mogelijk maken. Rondom het gehele schoudergewricht zijn meer dan 20 spieren aktief. Aan de buitenkant bevindt zich de deltoideus spier.
Achteraanzicht van de schouder met de deltoideus spier rondom
De spieren direkt rondom het gleno-humerale gewricht zijn de rotator cuff spieren (rotator cuff betekent manchet van rotator spieren):
- Supraspinatus
- Infraspinatus
- Subscapularis
- Teres minor
Vooraanzicht van de schouder met aan de voorzijde de subscapularis, bovenop de supraspinatus spier/pees, daartussen de lange biceps pees
Achteraanzicht van de schouder met de spieren/pezen van de infraspinatus en de teres minor.
Drie van deze spieren hechten aan 2 knobbels op de kop, de z.g. tubercula: tuberculum minus (subscapularis), en tuberculum maius (supra en infraspinatus); de teres minor hecht aan de achter/bovenkant van de schacht, onder de kop.
Van deze spieren is de supraspinatus de kleinste maar wel vaak het meest aangedaan door inklemming (impingement) tussen het acromion en de humeruskop (zie bij inklemming).
Vooraanzicht van de humeruskop, met t(uberculum) minor en t(uberculum) maius.
Als de arm naar boven wordt gebracht, vindt er een beweging plaats tussen enerzijds het glenohumerale gewricht en anderzijds tussen schouderblad (scapula) en borstkas (thorax). Dit gebeurt in een verhouding van ong 1: 2, dat wil zeggen, dat tussen kop en kom een derde van de bewegingsboog (60°) plaatsvindt en tussen schouderblad en borstkas ong. twee derde (120°).
Tijdens deze beweging beginnen eerst de rotator cuff spieren de arm naar boven te trekken (“prime movers”), en houden tegelijkertijd de kop tegen de kom aangedrukt. Bij de verdere heffing van de arm gaan de grote spieren buiten op de schouder (de deltoideus, de trapezius, etc) deze taak overnemen en brengen de arm volledig naar boven.